Labogids klinische biologie

Eiwitelektroforese


Code LIS
UPRO-B
Eenheid
Geen
Belangrijke informatie
Sperperiode: 90 dagen. Bij een herhaalde aanvraag binnen de sperperiode wordt de test slechts opnieuw uitgevoerd bij uitdrukkelijke vermelding of na overleg met de klinisch bioloog.
Klinische achtergrond
De verhoudingen tussen de eiwitten uitgescheiden in urine zijn afhankelijk van de glomerulaire filtratie en tubulaire reabsorptie. Moleculair gewicht, lading en plasmaconcentratie bepalen de excretie van elk eiwit. Bij een normale urine wordt enkel albumine en Tamm-Horsfall eiwit (uromucoid) aangetroffen. Proteïnurie kan ontstaan op 4 manieren: 1.     Glomerulaire proteïnurie door verhoogde glomerulaire permeabiliteit, met vooral albumine en in een verder stadium ook globulines. 2.     Tubulaire proteïnurie door gestoorde tubulaire reabsorptie, waar vooral eiwitten met laag moleculair gewicht voorkomen. 3.     Overflow proteïnurie door een abnormaal verhoogde concentratie van laag moleculair gewicht eiwitten in het plasma. 4.     Postrenale proteïnurie met oorsprong in de urinaire tractus. Eiwitelektroforese van urine wordt voornamelijk uitgevoerd ter opsporing van tubulaire en overflow proteïnurie. Tubulaire proteïnurie wordt gekenmerkt door een zwakke albuminefractie, sterk aanwezige alfa- en bèta-fracties, en een verlate gamma-fractie. Bence Jones proteïnurie wordt gekenmerkt door de aanwezigheid van een monclonale component in de gamma-zone.
Principe van de test
Met de techniek HYDRAGEL URINE PROFIL(E) worden de urine-eiwitten en de monoklonale immunoglobulinen, tijdens de elektroforese van eiwitten gedetecteerd, gevolgd door een immunofixatie die uitgevoerd wordt met antilichamen, zodat men de eiwitten en de door de elektroforese opgespoorde monoklonale banden kan identificeren. Dit gebeurt in 4 fasen : 1.       Elektroforetische scheiding van de eiwitten in agarose gel gebeurt op basis van hun ladingsdichtheid. 2.       Fixatie en immunoprecipitatie van de door de elektroforese gescheiden eiwitten : aanbrengen van het fixeermiddel en de antiserums op het gel, ter hoogte van de migratiesporen. Het fixeermiddel en de antiserums verspreiden zich in de gel. Het fixeermiddel doet alle eiwitten neerslaan en de antilichamen doen de overeenstemmende antigenen neerslaan 3.       Verwijdering van de niet neergeslagen eiwitten door pompen en wassen. De neergeslagen eiwitten blijven in de gel zitten 4.       Kleuring van de eiwitten en vergelijking van de positie van de immunogeprecipiteerde banden met die van de abnormale banden die na elektroforese van de eiwitten waargenomen zijn Om de aard van de eiwitfractie of de monoklonale band nauwkeurig te kunnen identificeren, wordt het monster op negen sporen getest. Na elektroforese levert het ELP-spoor het globale profiel van de urine-eiwitten m.b.v. de precipitatie door het fixeermiddel. De acht andere sporen laten toe om de urine-eiwitten en eventuele monoklonale banden te karakteriseren door middel van diverse antisera: tubulaire eiwitten (anti-β2 microglobuline, anti-retinol binding protein (RBP) en anti-α1 microglobuline), glomerulaire eiwitten (anti-albumine en anti-α2 macroglobuline), IgG, IgA en IgM,  en lichte ketens door anti-kappa en anti-lambda (vrij en gebonden).  
Afname
URINE
Alternatieve monstertypes
Geen
Stabiliteit monster
1 maand in diepvries
Interferentie
Referentiewaarden
Normaal patroon
Doorbelwaarden
Bron referentiewaarden
Uitvoerfrequentie
1 x per 2 weken
Urgentie
Neen
TAT (turn around time)
+/- 14 dagen
Toestel
Hydrasys
Analytisch meetbereik
Niet van toepassing
Afdeling
Biochemie (BIO)
Uitvoerend labo
DoorstuurInfo
Terugbetaling
543351